Pensioensparen kan tot uitholling publieke infrastructuur leiden

Pensioensparen kan tot uitholling publieke infrastructuur leiden

Volgens het neoliberale ideaal dient de overheid het marktmechanisme actief te bevorderen door nutsbedrijven te privatiseren. Vermogensbeheerders juichen deze privatisering van harte toe en hebben zelfs een organisatie opgericht, de Global Infrastructure Investor Association (GIIA) die wereldwijd lobbyt voor privatisering van publieke infrastructuur. De Nederlandse vermogensbeheerders APG en PGGM die gelieerd zijn aan de twee grootste Nederlandse pensioenfondsen, te weten het ambtenarenpensioenfonds ABP en het Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW), hebben zich ook bij dit netwerk aangesloten.

‘Marktwerking’
Het is niet zozeer vanwege de marktwerking en vrije concurrentie maar juist wegens het ontbreken daarvan die geprivatiseerde nutsbedrijven voor vermogensbeheerders aantrekkelijk maken. Nutsbedrijven zijn vaak werkzaam op terreinen – denk aan de watervoorziening, energievoorziening, spoorwegen etc. – waar marktwerking moeilijk is te organiseren omdat sprake is van een natuurlijk monopolie. Dat wil zeggen dat de totale kosten van productie in een bepaalde industrie lager zijn als slechts één bedrijf de totale productie voor zijn rekening neemt dan wanneer meerdere bedrijven in die industrie actief zijn. Een belang nemen in een geprivatiseerd nutsbedrijf biedt vermogensbeheerders perspectief op een gegarandeerde inkomensstroom omdat consumenten bij gebrek aan concurrentie niet kunnen overstappen naar een andere aanbieder. Bovendien staan overheden vaak garant voor bepaalde risico’s. Geograaf en politiek econoom Brett Christophers merkt terecht op dat in het geval de private sector alleen bereid is investeringen te doen in publieke infrastructuur wanneer de overheid het risico draagt, de overheid die zelf moet doen. Bovendien kunnen landen zoals Nederland kunnen zonder problemen en onder gunstige voorwaarden geld lenen op de kapitaalmarkt voor dit soort investeringen die bovendien bijdragen aan de welvaart van een land.

Stinkend schandaal
De gang van zaken rondom het geprivatiseerde Britse waterleidingbedrijf Thames Waters is exemplarisch voor de misstanden waartoe privatisering kan leiden. Vooral het consortium van beleggers onder leiding van de Australische vermogensbeheerder Macquarie, dat Thames Water van 2006 tot 2017 in bezit had, maakte het bont door zich 2,8 miljard aan dividend te laten uitkeren, weinig in onderhoud te investeren en de schulden van het bedrijf in die periode te verdriedubbelen. Toch wist het Macquarie het bedrijf in 2017 met een flinke winst te verkopen. Vermoedelijk zaten beleggers zoals ABP/APG en PFZW/PGGM, die in de jaren daarna nog belangen hadden in Thames Water vervolgens met de gebakken peren, overigens zonder daar al te mededeelzaam over te zijn. Het is rondom alarmerend dat het Australische Macquarie inmiddels is betrokken bij infrastructurele projecten in Nederland zoals de Blankenburgverbinding en de verbreding van de A9 bij Badhoevedorp. Zoals gezegd kan de overheid deze projecten makkelijk zelf financieren en moeten we voorkomen dat sprinkhaankapitalisten als Macquarie hier actief worden.

Beleggen in extreemrechtse, Zuid-Amerikaanse projecten

Ook elders in de wereld proberen vermogensbeheerders en pensioenfondsen hun slag te slaan. Ik wijs op de controverse rondom de privatisering van de watervoorziening in Brazilië gedurende het presidentschap van de extreemrechtse Jair Bolsenaro (2019-2022) en de betrokkenheid daarbij van Canadese pensioenfondsen.

Terwijl Bolsenaro in 2023 werd opgevolgd door de socialist Luiz Inácio Lula da Silva kwam in hetzelfde jaar in buurland Argentinië de extreemrechtse libertariër en Videla-apologeet Javier Gerardo Milei aan de macht. Symbool voor Milei’s libertarisme staat de kettingzaag waarmee hij tijdens zijn verkiezingscampagne lustig rondzwaaide en duidelijk probeerde te maken dat hij flink ging snoeien in de overheidsuitgaven. Inmiddels staan vermogensbeheerders te trappelen om Argentijnse staatsbedrijven voor een appel en een ei op te kopen. En wellicht zien Nederlandse pensioenfondsen en hun vermogensbeheerders hier ook ‘beleggingskansen’.

Huisjes melken
Ten slotte nog enige aandacht voor een ander doelwit van vermogensbeheerders, te weten huisvesting. Sinds de jaren negentig is woningmarkt geliberaliseerd, met als argument dat private partijen die markt efficiënter en dus goedkoper kunnen bedienen dan wanneer overheden zich ermee bemoeien. De werkelijkheid is dat wonen praktisch overal veel duurder is geworden. De reden is simpel. Beleggers in onroerend goed willen rendement halen en hebben baat bij schaarste aan woningen zodat huurprijzen kunnen worden opgedreven. Nederlandse pensioenfondsen beleggen vooralsnog vooral in de buitenlandse woningmarkt via beursgenoteerde institutionele beleggers of private equity fondsen zoals Blackstone en maken daarmee het wonen in het buitenland duurder. De Nederlandse woningmarkt is voor deze partijen minder aantrekkelijk omdat er geen grote partijen woningen te koop zijn en woningcorporaties nog steeds dominant zijn, ofschoon het aantal woningen van corporaties zijn gedaald.

Om de wooncrisis op te lossen is van belang te voorkomen dat institutionele beleggers in de toekomst een groeiend aandeel van de woningvoorraad bezitten. Daartoe zijn maatregelen noodzakelijk zoals het terugdraaien van de eerder ingezette liberalisering van de woningmarkt, versterking van de huurbescherming en de invoering van een algehele zelfwoonplicht. Op deze manier kunnen we prijsopdrijving van huren voorkomen en partijen als Blackstone buiten de deur houden zoals Denemarken dat eerder met succes heeft gedaan. Een uitzondering zou hier kunnen gelden voor  Nederlandse pensioenfondsen die in  betaalbare huurwoningen willen investeren.

Een keerpunt, meer investeren in Nederlandse infrastructuur?
Pensioenfonds ABP gaat in Nederland € 250 miljoen investeren in de bouw van betaalbare huurwoningen, buurcentra en zorgwoningen. Dat is op zich goed nieuws en natuurlijk veel beter dan het behalen van dubieuze rendementen op beleggingen in geprivatiseerde publieke infrastructuur in binnen- en buitenland. Bedenk daarbij dat de pensioengelden van het ABP in het verleden, tot aan de neoliberale revolutie van de jaren 80, een belangrijke financieringsbron vormden voor investeringen in de Nederlandse publieke infrastructuur door lokale en nationale overheden en daarmee een belangrijke bijdrage leverden aan de welvaartstaat. Het zou een goede zaak zijn als Nederlandse pensioenfondsen dit uitstekende beleid weer zouden oppakken. Wellicht kan de wetgever, in samenwerking met DNB, hieraan bijdragen door het beleggen in het buitenland aan banden te leggen. Update 3 mei 2024: Inmiddels is gebleken dat genoemde ABP investering deel uitmaakt van een politiek-opportunistisch plan waarbij pensioenfondsen zich hebben verplicht om 25 miljard euro te investeren in sociale woningbouw, verkeersinfrastructuur en energietransitie. Daardoor hoeft een nieuw, rechts kabinet hiervoor minder geld te reserveren en is het makkelijker de ‘financiële plaat’ in een Regeerakkoord sluitend te krijgen. In ruil hiervoor zou het nieuwe kabinet niet meer tornen aan de pensioenhervorming (de Wet toekomst pensioenen). Bron: EW Magazine 2 mei 2024.