Overdracht stakingsstamrecht. Waarom zo moeilijk doen?

Overdracht stakingsstamrecht. Waarom zo moeilijk doen?
16 september 2015
Een stakingsstamrecht in een BV kan niet zo maar worden overgedragen naar een andere BV. Iedere belastingadviseur weet dit. Toch gaat het nog wel eens mis. Gevolg is dan dat het stamrecht wordt belast met IB en de heffing wordt vermeerderd met een strafheffing van 20% (revisierente). Inmiddels is er een aardige stroom aan jurisprudentie en regelgeving vanuit minfin over dit onderwerp verschenen. Maar wat is nou eigenlijk het probleem?

Stakingsstamrecht
In het kader van de overdracht van de onderneming kan een lijfrente worden bedongen bij een natuurlijk persoon (niet de echtgenoot) of een in Nederland gevestigd lichaam. Voorwaarde is dat de lijfrente is bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming of een gedeelte van een onderneming aan die persoon of dat lichaam, maar tot ten hoogste het bedrag van de met of bij die overdracht behaalde winst en het bedrag van de afnemingen van de oudedagsreserve volgens art. 3.70 Wet IB 2001 in het jaar van de overdracht (art. 3.126 lid 1 onderdeel a, 2° Wet IB 2001).

In situaties waarin sprake is van de overdracht van een onderneming onmiddellijk gevolgd door een van tevoren overeengekomen overdracht aan een derde, waarbij de lijfrente achterblijft in de BV waar de onderneming in eerste instantie is ingebracht, kan de lijfrentepremieaftrek worden geweigerd. In het Besluit van 3 juni 2014, nr. BLKB2014/816 noemt de staatssecretaris een aantal situaties  waarin een verdere overdracht van de onderneming wel is toegestaan. Daarbij gelden allerlei ingewikkelde voorwaarden.

 Ook aan een overdracht van de lijfrenteverplichting stelt het genoemde besluit zware eisen:

  • de overdracht van de lijfrenteverplichting vindt plaats op zakelijke basis, zulks ter beoordeling van de bevoegde inspecteur;
  • de lijfrente ondergaat geen wijziging behoudens een gelijktijdige wijziging in een andere in art. 3.125 Wet IB 2001 genoemde lijfrente;
  • de overdracht van de lijfrenteverplichting vindt plaats in het kader van de overdracht van de gehele onderneming;
  • het overnemende lichaam verklaart schriftelijk binnen twee maanden na de overdracht tegenover de bevoegde inspecteur ermee akkoord te gaan te worden beschouwd als de verzekeraar in de zin van art. 3.126 lid 1 onderdeel a, 2° Wet IB 2001;
  • de overnemer van de onderneming voldoen aan de overige eisen van artikel 3.126 lid 1 onderdeel a, 2° Wet IB 2001

Wat is het probleem?
De algehele strekking van het goedkeurende beleid is dat de bv waarvan de lijfrente is bedongen, na de dooroverdracht van de onderneming voldoende risicovol betrokken moet blijven bij de overgedragen onderneming. Een eigen lijfrente-bv wordt door de wetgever ongewenst geacht. Daarom is de wetgeving en het beleid met ingang van 1 januari 1992 aangescherpt (Brede Herwaardering I).  Dit betrof niet alleen de stakingsstamrechten*). Met ingang van 1992 werd ook de lijfrente-BV (80c-lichamen) afgeschaft.  Tot 1992 was de lijfrente-BV een toegestane uitvoerder waar iedere Nederlander gebruik van kon maken. Dit was natuurlijk een doorn in het oog van verzekeraars die blijkbaar een geslaagde lobby hebben gevoerd. Omdat u in de praktijk nog steeds 80c-lijfrente-BV’s kunt tegenkomen staan we hier nader bij stil.

De lijfrente-BV:  art. 80c (oud) Wet IB 1964
Het was in de periode 1984 tot 1992 op grond van art. 80c mogelijk een aftrekbare lijfrente te bedingen bij een rechtspersoon mits kon worden aangetoond dat de lijfrentevoorziening redelijkerwijze zeker was gesteld. De staatssecretaris heeft in de Resolutie van 10 januari 1992 (nr. DB91/4101) dit vereiste nader gespecificeerd. Twee belangrijke nadere voorwaarden zijn dat de verplichting door het eigen vermogen moet zijn gedekt of dat (een deel van) de verplichting is herverzekerd bij een professionele verzekeraar, en dat de lijfrentepremie niet direct of indirect mag worden belegd in de kring van de lijfrentegerechtigde(n). Bij het niet voldoen aan deze voorwaarden wordt een afkoop aangenomen, en wordt de waarde van de lijfrente tot het belastbare inkomen gerekend. Art. 80c, dat met ingang 1992 is vervallen, blijft van toepassing voor de lijfrenten waarvoor op grond van art. 80c aftrek is bedongen (Hoofdstuk 2, art. I, onderdeel O, Inv.wet IB 2001 jo. art. 75 Wet IB 1964). De genoemde resolutie is niet ingetrokken en nog steeds geldig. Overdracht van de lijfrenteverplichting naar een andere rechtspersoon is mogelijk als de overnemer op zijn beurt weer voldoet aan de voorwaarden van het oude art. 80c.

Ten slotte
Het heeft er alle schijn van dat de wens om de 80c-lijfrente-BV af te schaffen er mede toe heeft geleid dat de regels t.a.v. stakingsstamrechten zijn aangescherpt. Mijns inziens geheel overbodig. Want wat is het probleem van een BV waarin zich slechts een stakingsstamrecht bevindt? Ik zie geen gevaar voor de schatkist.

David Bakker

*) De oude art. 19 en 44j (oud) Wet IB 1964 zijn de voorlopers van het huidige art. 3.126 lid 1 onderdeel a, 2°  en de arti. 3.128 en 3.129 Wet IB 2001, en zijn met ingang van 1992 komen te vervallen. Deze oude artikelen vormden geen obstakel voor overdracht van het stakinsstamrecht.