Vraag aan Belastingdienst over oprenting ODV

Vraag aan Belastingdienst over oprenting ODV

Op 14 januari jl. stelde ik een vraag aan het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst inzake de oprenting van de ODV. Hieronder treft u de vraag aan en het daarop gegeven antwoord van het CAP.

Vraag
Is het toegestaan om de aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV) volgens de letter van de wet te verhogen, d.w.z. dat op elke in een kalenderjaar gelegen oprentingsdatum de ODV wordt verhoogd met het rekenkundig gemiddelde van de U-rendementen over de maanden van het voorafgaande kalenderjaar zoals deze maandelijks zijn gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek van het Verbond van Verzekeraars?

Onderbouwing
Art. 38p lid 1 Wet LB 1964 bepaalt:

“Een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, wordt jaarlijks verhoogd met een bij ministeriële regeling bepaalde marktrente….”. 

Art. 12.3a Uitv.reg. LB 2011 bepaalt vervolgens:

De marktrente, bedoeld in artikel 38p, eerste lid, van de wet, die vanaf 1 januari van een kalenderjaar gedurende dat kalenderjaar van toepassing is, is het rekenkundig gemiddelde van de U-rendementen over de maanden van het voorafgaande kalenderjaar zoals deze maandelijks zijn gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek van het Verbond van Verzekeraars.”

Op basis van deze bepalingen kan ik niet anders concluderen dan dat gedurende het hele kalenderjaar hetzelfde oprentingspercentage moet worden gehanteerd, te weten het gemiddelde u-rendement van het jaar daarvoor.

Het CAP stelt zich echter in V&A 17-027 op het volgende standpunt: “Wanneer de oprentingsperiode in twee kalenderjaren valt, wordt het oprentingspercentage bepaald op het gewogen gemiddelde van de percentages in de URLB voor de betreffende kalenderjaren (zie de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 3 november 2016 met antwoorden op tijdens het wetgevingsoverleg van 31 oktober 2016 gestelde vragen, kamerstukken 34 552, nr. 19, p. 43)”.

Dit standpunt is naar mijn bescheiden mening gebaseerd op een door de Staatssecretaris van Financiën gegeven antwoord op een verkeerd geformuleerde vraag. De vraag en het antwoord luiden als volgt:

“Het RB vraagt of lichamen met een gebroken boekjaar voor de oprenting van de oudedagsverplichting gebruik mogen maken van het gemiddelde U-rendement van het voorafgaande kalenderjaar of dat deze lichamen een gewogen gemiddelde moeten hanteren. Vennootschappen met een gebroken boekjaar moeten voor de oprenting van de oudedagsverplichting uitgaan van een gewogen gemiddelde van de marktrente die voor de betreffende kalenderjaren voor de oprenting van de oudedagsverplichting geldt. Indien een vennootschap bijvoorbeeld een boekjaar heeft dat loopt van 1 april 2017 tot 1 april 2018, dan past deze vennootschap over een deel van het boekjaar, namelijk voor de periode van 1 april tot en met 31 december 2017, het percentage toe dat voor 2017 geldt, en over de periode 1 januari tot en met 31 maart 2018, het percentage dat voor 2018 bekend wordt gemaakt.”

 Deze passage roept vragen op. Wat heeft het feit dat sprake is van een gebroken boekjaar (winstsfeer) te maken met de wijze waarop een bepaling in de loonbelasting moet worden geïnterpreteerd? En geldt het antwoord alleen in de situatie dat sprake is van een gebroken boekjaar?

Antwoord CAP (per mail ontvangen op d.d. 29 januari 2020)
Op 29 januari 2020 kreeg ik per mail het antwoord van het CAP:

“Uw vraag betreft het percentage waarmee een oudedagsverplichting (ODV) wordt opgerent in het geval de periode tussen twee oprentingstijdstippen, in twee kalenderjaren valt.

U concludeert dat bij de oprenting op een tijdstip in jaar y, het oprentingspercentage kan worden gesteld op het voor dat jaar y in artikel 12.3a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 genoemde percentage. Die conclusie strookt niet met de inhoud van V&A 17-027. Daarnaast vraagt u zich af of het V&A alleen geldt in de situatie dat sprake is van een gebroken boekjaar bij de ODV-uitvoerder.

Ik ben het eens met uw vaststelling dat een al dan niet gebroken boekjaar van de ODV-uitvoerder, niet relevant is voor de in artikel 38p Wet LB bedoelde oprenting van de ODV. In V&A 17-027 is verwezen naar een passage uit een brief van de Staatssecretaris van Financiën van 3 november 2016. De staatssecretaris beantwoordt een vraag van het RB. In die vraag wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de ODV steeds aan het einde van het (gebroken) boekjaar wordt opgerent. Dat is mogelijk, maar niet noodzakelijkerwijs het geval. De zogenoemde oprentingsverjaardag kan ook op een ander tijdstip liggen.

In de brief van 3 november 2016 is te lezen (met onderstreping van mijn hand):

“Vennootschappen met een gebroken boekjaar moeten voor de oprenting van de oudedagsverplichting uitgaan van een gewogen gemiddelde van de marktrente die voor de betreffende kalenderjaren voor de oprenting van de oudedagsverplichting geldt.”

In het antwoord wordt ervan uitgegaan dat de periode tussen twee oprentingstijdstippen, in twee kalenderjaren valt. Gezien de inhoud van de in V&A 17-027 genoemde brief van 3 november 2016, kan niet anders worden geconcludeerd dat in het geval de periode tussen twee oprentingen, in twee kalenderjaren valt, een gewogen gemiddelde van twee marktrentepercentages van artikel 12.3a URLB moet worden gehanteerd.

Ik deel uw conclusie daarom niet.

Het V&A geldt ook in de situatie dat geen sprake is van een gebroken boekjaar bij de ODV-uitvoerder. Zoals gezegd valt de oprentingsverjaardag niet noodzakelijkerwijs samen met het begin (of einde) van het boekjaar van de ODV-uitvoerder. Oprenting met het gewogen gemiddelde van twee percentages is ook geboden in het geval het boekjaar wél met een kalenderjaar samenvalt en de ODV jaarlijks op (bijvoorbeeld) 1 augustus wordt opgerent.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben ingelicht.”

Commentaar
Uit oogpunt van eenvoud zou het oprenten met 1 percentage de voorkeur verdienen. En ofschoon de wetgever met de ODV ook een eenvoudige overgangsregeling beoogde te creëren wil de Belastingdienst daar helaas niet in mee gaan.

David Bakker

Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan hieronder in voor de nieuwsbrief.