Aandachtspunten afkoop stamrecht

Afkoop stamrecht. Aandachtspunten bij gehele of gedeeltelijke afkoop van een stamrecht
9 december 2015 (update 4 december 2018)
Met ingang van 2014 is de stamrechtvrijstelling in de loonbelasting (goudenhanddrukstamrecht) vervallen. Bestaande stamrechten mogen geheel of gedeeltelijk worden (sanctievrij) afgekocht (zie art. 39f, lid 2 Wet LB). De afgekochte waarde wordt voor 100% in de loonheffing betrokken (NB. in 2014 gold een 80%-regeling bij gehele afkoop: zie eerdere blog). Geen sancties betekent dat gedeeltelijke afkoop niet leidt tot (de fictie van) gehele afkoop en dat de heffing niet wordt vermeerderd met 20% revisierente. Door de mogelijkheid van gedeeltelijke afkoop kan het stamrechtkapitaal geheel flexibel worden opgenomen en speelt de sterftekans-eis – die noopte tot een bepaalde minimale uitkeringsduur – eigenlijk geen rol meer. Toch heeft de Belastingdienst genoemde eis versoepelt.  Ik spreek een aantal belangrijke aandachtspunten die spelen bij de afwikkeling van deze stamrechten, maar eerst komt de versoepeling t.a.v. de sterftekans-eis aan de orde.

Periodieke uitkering en sterftekans-eis
Een stamrecht is een recht c.q. aanspraak op periodieke uitkeringen. Periodieke uitkeringen zijn een reeks van uitkeringen waarbij sprake is van een bepaalde onzekerheid. In dit kader vormt het overlijdensrisico c.q. de sterftekans de onzekerheid. De sterftekans dient minimaal 0,94% te zijn (Hoge Raad, 30 oktober 1991, nr. 27 215). Dit betekent dat er minimaal een kans van 0,94% moet zijn dat de reeks van uitkeringen ten einde komt door het overlijden van de gerechtigde. In concreto komt dit erop neer dat gedurende de uitkeringsperiode de verzekerde of beide verzekerden minimaal een kans van 0,94% moeten hebben om te overlijden. Deze eis speelde voornamelijk een rol bij relatief jonge verzekerden die het stamrecht in korte tijd wilden laten uitkeren. De uitkeringsduur moest dan minimaal een bepaald aantal jaren beslaan om aan de sterftekans-eis te voldoen. Met ingang van 2010 kunnen banken optreden als uitvoerder van goudenhanddrukstamrechten (‘banksparen’). Strikt genomen kan dan geen sprake meer zijn van een periodieke uitkering omdat het overlijdensrisico bij bancaire ‘lijfrenteproducten’ niet aanwezig is. Dus bij de aankoop van een ‘periodieke’ uitkering bij een bank speelt de sterftekans-eis geen rol. Daarom werd in art. 3.4 Uitv.regl. LB 2011 (tekst 2013) de minimale duur voorgeschreven:

Leeftijd bij
aanvang uitkering
Minimale
uitkeringsduur
in jaren 
0 – 25 15
25-29 15
30-34 12
35-39 9
40-44 6
45-49 4
50-54 3
55-59 2
60 en ouder 1

De belastingdienst heeft nu goedgekeurd – bij aankoop van een periodieke uitkering bij een BV of verzekeraar – dat wordt voldaan aan de sterftekans-eis indien van bovenstaande tabel wordt uitgegaan (Vraag & Antwoord 13-007, 27 oktober 2017). Dit standpunt maakt het makkelijker – en dat is winst – om de minimale uitkeringsduur vast te stellen, maar komt wel een beetje als mosterd na de maaltijd. Immers, de stamrechtvrijstelling is vervallen en gehele en gedeeltelijke afkoop is mogelijk waardoor het in veel gevallen niet meer nodig is om een minimale uitkeringsduur vast te stellen. Toch kan het soms voordelig zijn om toch een periodieke uitkering te bedingen i.p.v. het stamrecht gedeeltelijk af te kopen. En dan kan de goedkeuring nog van pas komen (zie hierna).

Vaststelling afkoopwaarde
In het vervallen Vraag & Antwoord van 29 januari 2014 geeft de belastingdienst aan hoe de afkoopwaarde van een stamrecht moet worden vastgesteld. Omdat dit Vraag & Antwoord niet is vervangen veronderstellen we dat het vervallen Vraag & Antwoord toch weergeeft hoe vaststelling van de afkoopwaarde volgens de fiscus dient plaats te vinden:
afkoopwaarde gericht stamrecht (niet ingegaan stamrecht, nog geen uitkeringen bedongen) = stamrechtkapitaal + te veel in rekening gebrachte kosten -/- royementskosten;
afkoopwaarde zuiver stamrecht (ingegaan stamrecht of uitgestelde uitkeringen zijn reeds bedongen) = o.b.v. de oorspronkelijke tariefgrondslagen bepaalde actuariële waarde van de toekomstige periodieke uitkeringen + te veel in rekening gebrachte kosten -/- royementskosten of lagere actuele koopsom.

Praktisch gezien verdient het de voorkeur te veronderstellen dat de teveel in rekening gebrachte kosten en de royementskosten tegen elkaar kunnen worden weggestreept.

Afkoop in de ‘opbouwfase’
De periodieke uitkering u.h.v. een goudenhanddrukstamrecht moet uiterlijk ingaan in het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt (zie art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964 tekst 2013). Is de uitkering nog niet ingegaan dan  is doorgaans sprake van een stamrechtkapitaal dat jaarlijks wordt opgerent. Dit kapitaal kan men dan geheel of gedeeltelijk afkopen.

Voorbeeld
Na contractuele oprenting met het u-rendement bedraagt het stamrechtkapitaal op de (fiscale en commerciële) balans € 200.000. Per 1 januari 2018 gaat de verzekerde over tot gedeeltelijke afkoop van € 50.000. Over dit bedrag zal loonbelasting worden geheven. Het resterende stamrechtkapitaal van  € 150.000 zal in 2018 met het u-rendement (stel 0,27%) worden opgerent zodat er per ultimo 2018 een stamrechtkapitaal van € 150.405 op de balans kan worden opgenomen.

Afkoop in de uitkeringsfase
Voorbeeld
In 2013 bedingt een man van 60 een levenslange periodieke uitkering bij zijn BV ter grootte van € 13.500. Het beschikbare stamrechtkapitaal bedraagt € 250.000. De gehanteerde tariefgrondslagen bij de omrekening van het kapitaal naar een uitkering zijn: rekenrente 3%, Sterftetafel GBM 2006-2011, leeftijdsterugstelling 5 jaar en kostenopslag 5%. Eind 2018, de fiscale waardering van de stamrechtverplichting bedraagt dan € 185.500 (4%, GBM 2011-2016, -5), wil de man een gedeeltelijke afkoop van € 50.000 plegen. Dit is geen probleem want er is nog voldoende stamrechtkapitaal. Dit betekent natuurlijk wel dat de reguliere uitkering van € 13.500 moet worden verlaagd. Om de verlaging vast te stellen berekenen we de afkoopwaarde van de totale verplichting (= contante waarde toekomstige uitkeringen o.b.v. de oorspronkelijke tariefgrondslagen). Deze afkoopwaarde bedraagt € 217.400. Het af te kopen bedrag is € 50.000. Dat is 23% van de totale afkoopwaarde. De uitkering dient derhalve met 23% te worden verlaagd tot € 10.395. De fiscale waardering per ultimo 2018 ná afkoop bedraagt vervolgens € 143.000.

Periodieke uitkering verplicht op uiterste ingangsdatum
De periodieke uitkering u.h.v. een goudenhanddrukstamrecht moet uiterlijk ingaan in het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt (zie art. 11 lid 1 onderdeel g Wet LB 1964 tekst 2013). Als het stamrecht op de uiterste ingangsdatum nog niet (geheel) is afgekocht dient het (resterende) stamrechtkapitaal te worden omgezet in een periodieke uitkering (met een minimale uitkeringsduur van een jaar). Daarna blijft (gedeeltelijke) afkoop nog wel mogelijk. Alleen is de afkoop iets ingewikkelder dan in de ‘opbouwfase’ (zie de voorbeelden hierboven).

Bedingen van periodieke uitkering vóór uiterste ingangsdatum ter voorkoming verliesdamping
Het omzetten van een stamrechtkapitaal in een uitkering kan leiden tot fiscale vrijval van de stamrechtverplichting omdat de omzetting tegen zware commerciële grondslagen dient te geschieden en de daarop volgende de fiscale waardering tegen lichtere grondslagen (zie eerdere blog). De winstneming die optreedt kan vervolgens tot verschuldigdheid van vennootschapsbelasting leiden tenzij sprake is van compensabele verliezen. Teneinde verliesverdamping te voorkomen kan het daarom juist een idee zijn het stamrecht eerder dan gepland om te zetten in een periodieke uitkering.

Voorbeeld 1
Een BV heeft voor € 250.000 aan stamrechtkapitaal c.q. fiscale stamrechtverplichting op de balans staan en heeft een compensabel verlies van € 100.000. De verzekeringnemer, een vrouw van 60, wil voorkomen dat (een deel van) het verlies verdampt en zet het stamrechtkapitaal om in een levenslange uitkering ingaand op 65. Deze uitkering, berekend op commerciële grondslagen (o.a. marktrente 1%) bedraagt € 12.000. De fiscale waardering bedraagt vervolgens € 150.000. De stamrechtverplichting valt dus voor € 100.000 vrij. Met deze vrijval kan het gehele verlies worden gecompenseerd.

Voorbeeld 2
Een BV heeft voor € 250.000 aan stamrechtkapitaal c.q. fiscale stamrechtverplichting op de balans staan en heeft een compensabel verlies van € 50.000. De verzekeringnemer, een werkloze man van 34, wil de komende 10 jaren zijn stamrechtkapitaal opsouperen. Indien hij elk jaar een gedeelte van het stamrechtkapitaal afkoopt zal er geen vrijval optreden. Hij kiest er daarom voor om het stamrechtkapitaal om te zetten in periodieke uitkering van 12 jaar (minimale duur volgens de tabel hierboven). Deze uitkering, berekend op commerciële grondslagen (o.a. marktrente 1%) bedraagt € 21.000. De fiscale waardering bedraagt vervolgens € 200.000. De stamrechtverplichting valt dus voor € 50.000 vrij. Met deze vrijval kan het gehele verlies worden gecompenseerd.

Formaliteiten bij afkoop
Ten slotte raden wij aan om de gehele of gedeeltelijke afkoop duidelijk te formaliseren, bijv. in een addendum op de oorspronkelijke overeenkomst, zodat de eventuele resterende verplichting voor de BV duidelijk is vastgelegd.

David Bakker