Uitkeringsduur en oprenting ODV. Fiscus schept helderheid!

Uitkeringsduur en oprenting ODV. Fiscus schept helderheid!
13 juni 2017 (Update 14 februari 2018: door V&A 17-027 d.d. 29-9-2017 inzake oprenting ODV en V&A 17-029 d.d. 10-11-2017 inzake uitkeringsduur ODV is onduidelijk of de door de Belastingdienst gegeven antwoorden die in deze blog worden besproken nog geldig zijn.) 
In antwoorden op door mij gestelde vragen aan het CAP over de uitkeringsduur en de oprenting van de aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV) geeft de fiscus helderheid op deze punten. De uitkeringsduur van een ODV kan in maanden worden vastgesteld of in hele jaren. Wordt de uitkeringsduur in hele jaren vastgesteld dan mag de duur zowel naar boven of naar beneden worden afgerond. Qua oprenting  is het volgende van belang. Ingeval de ODV-uitkeringsverjaardag niet op 1 januari ligt, zullen – voor de oprenting van het ODV-saldo op de uitkeringsverjaardag – twee marktrentepercentages gehanteerd moeten worden. Voorts geldt in de uitkeringsfase dat alleen het saldo op de uitkeringsverjaardag wordt opgerent. Er wordt dus geen rekening mee gehouden dat het saldo gedurende de oprentingsperiode hoger kan zijn geweest. Hieronder geef ik de vragen en antwoorden volledig weer. 

Vraag 1 inzake uitkeringsduur ODV
Uit Vraag & Antwoord 17-019 d.d. 010417 leid ik af dat de uitkeringsduur van een ODV in hele jaren wordt vastgesteld. Is het juist dat daarbij de periode, dat de ODV eerder ingaat dan de AOW-leeftijd, altijd in hele jaren naar beneden wordt afgerond? Betekent dit bijvoorbeeld dat wanneer de ODV 4 11/12 jaar eerder ingaat dan de AOW-leeftijd, de duur wordt afgerond op 4 jaar en de uitkeringsduur van de ODV 24 jaar is (20 + 4)?

Antwoord op vraag 1 inzake uitkeringsduur ODV
De tekst van artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) en de parlementaire geschiedenis laten enige ruimte om voor de uitkeringsperiode van een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV) te rekenen in maanden of naar boven/beneden af te ronden op hele jaren. Artikel 38p, tweede lid, Wet LB geeft alleen aan dat het saldo van de ODV moet worden uitgekeerd in een periode van twintig jaar in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar. Indien de ODV-termijnen eerder of later dan de AOW-leeftijd (+ 2 maanden) ingaan, wordt de standaarduitkeringsperiode van 20 jaar vermeerderd respectievelijk verminderd met het aantal jaren tussen het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn en de AOW-leeftijd (plus 2 maanden). De tekst van de wet geeft niet aan dat de uitkeringsperiode alleen in hele jaren kan/moet worden vastgesteld en laat ruimte voor het vaststellen van de uitkeringsperiode in maanden.

In een voorbeeld in de Nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen (kamerstukken 34 555, nr. 5, p. 38) wordt ingegaan op de ODV-uitkeringsperiode voor een dga die bij het omzetten van het pensioen in eigen beheer in ODV de leeftijd van 70 jaar al heeft bereikt. Volgens de Nota naar aanleiding van het verslag is de ODV-uitkeringsperiode voor die dga 15 jaar. In dat voorbeeld wordt derhalve niet gerekend in maanden. Dit laat ruimte voor het afronden van de ODV-uitkeringsperiode in hele jaren.

De tekst van de wet en de parlementaire stukken laten voor de ODV-uitkeringstermijn dan ook ruimte om of te rekenen in maanden of naar boven/beneden af te ronden op hele jaren.
Uw voorbeeld heeft betrekking op een situatie waar de ODV-termijnen ingaan vóór de AOW-leeftijd en dus op een duur van de ODV-uitkeringsperiode van meer dan 20 jaar. De ODV-uitkeringsperiode is dan naar keuze:
– Uw vraag: Hoe lang is de looptijd indien de uitkering ODV 4 jaar en 11 maanden vóór de AOW startdatum begint?
– Antwoord: 24 jaar en 11 maanden (aangenomen dat dit maandelijkse termijnen zijn) en ingeval van jaarlijkse termijnen naar keuze 24 jaar of 25 jaar.

Vraag 2 inzake oprenting ODV
Stel een pensioen wordt op 1 juli 2017 omgezet in een ODV. De aanvangswaarde is € 100.000. Het gemiddelde u-rendement over 2016 bedraagt 0,0059% en ik veronderstel dat het gemiddelde u-rendement in 2017 en 2018 1% zal bedragen. De DGA bereikt op 1 juli 2018 de AOW-gerechtigde leeftijd en wil dan de ODV laten uitkeren. De aanspraak op 1 juli 2018 bedraagt na oprenting met het u-rendement € 100.502 ((1,000059^0,5) x (1,01^0,5)). De eerste ODV uitkering bedraagt derhalve op jaarbasis € 5.025 (€ 100.502/20). De ODV zal in maandtermijnen (per maand achteraf) worden uitgekeerd. De maandtermijn in het eerste uitkeringsjaar bedraagt derhalve € 419. Dit betekent dat de oprenting maandelijks dient te worden vastgesteld. Daartoe dient de rente op jaarbasis te worden herleid naar een rente op maandbasis. Een rente van 1% samengestelde intrest op jaarbasis leidt tot een rente op maandbasis van 0,0829538%. De hoogte van de aanspraak op 1 juli 2019 stel ik dan als volgt vast:

Stand
ODV
Stand ODV
begin maand oprenting  Maand-uitkering einde maand
jul-18 100502 83 419 100166
aug-18 100166 83 419 99830
sep-18 99830 83 419 99494
okt-18 99494 83 419 99158
nov-18 99158 82 419 98821
dec-18 98821 82 419 98484
jan-19 98484 82 419 98147
feb-19 98147 81 419 97809
mrt-19 97809 81 419 97471
apr-19 97471 81 419 97133
mei-19 97133 81 419 96795
jun-19 96795 80 419 96456

Op 1 juli 2019 is de waarde van de ODV-aanspraak € 96.456. De tweede jaaruitkering bedraagt dan € 5.077 (€ 96.456/19)

Mijn (sub)vragen luiden nu als volgt.

Vraag 2a
Heb ik de oprenting in de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 op een juiste wijze vastgesteld?

Vraag 2b
Heb ik de oprenting in de periode van 1 juli 2018 tot 1 juli 2019 op een juiste wijze vastgesteld?

Vraag 2c
Is het mogelijk om voor de oprenting in de uitkeringsfase (bij maanduitkeringen) een alternatieve, eenvoudigere systematiek te hanteren? Zo ja, hoe ziet een dergelijke systematiek er dan uit?

Antwoord op vraag 2 inzake oprenting ODV
Antwoord 2a: Ja.
Antwoord 2b: Nee.
Antwoord 2c: Ja.
Uit artikel 38p, tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) blijkt dat de termijnen uit een ODV met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar moeten worden uitgekeerd. Hierbij moet het in een jaar uit te keren bedrag gelijk zijn aan de stand van de ODV aan het begin van dat jaar, gedeeld door het aantal op dat tijdstip nog resterende uitkeringsjaren. In uw voorbeeld dient dus 1/20e uitgekeerd te worden in het eerste jaar, lopende van 1 juli 2018 tot 30 juni 2019.

In de uitkeringsfase dient het resterende ODV-saldo jaarlijks op de uitkeringsverjaardag te worden opgerent. Met de uitkeringsverjaardag wordt de dag bedoelt waarop het telkens precies een, twee of n jaar na ingang van de ODV-termijnen is. In uw voorbeeld: de ODV-termijnen gaan in op 1 juli 2018, dan is 1 juli 2019 de eerste uitkeringsverjaardag en 1 mei 2020 de tweede, enzovoorts.

Na oprenting op de uitkeringsverjaardag moet vervolgens de omvang van de nieuwe uitkeringstermijn vast worden gesteld. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen is hierover het volgende opgemerkt (kamerstukken 34 555, nr. 3, p. 37):

De uitkering zal dan over een periode van in beginsel twintig jaar plaatsvinden, waarbij de uitkeringen als loon uit vroegere dienstbetrekking in de heffing zullen worden betrokken. Daarbij is het in een jaar uit te keren bedrag steeds gelijk aan de stand van de oudedagsverplichting aan het begin van dat jaar gedeeld door het aantal op dat tijdstip nog resterende uitkeringsjaren. Dat betekent dat in het eerste jaar 1/20e van de waarde van de aanspraak aan het begin van dat jaar wordt uitgekeerd. In het tweede jaar vindt een uitkering plaats van 1/19e van het saldo dat resteert na vermindering met de eerste uitkering en na verhoging van het restant met het bedrag van de oprenting op basis van de marktrente, bedoeld in het eerste lid. In het derde jaar vindt een uitkering plaats van 1/18e van het saldo dat resteert na vermindering met de voorgaande uitkering en na verhoging van het restant met het bedrag van de oprenting op basis van de marktrente, bedoeld in het eerste lid.

Ingeval de ODV-uitkeringsverjaardag niet op 1 januari ligt, zullen voor de oprenting van het ODV-saldo op de uitkeringsverjaardag twee marktrentepercentages gehanteerd moeten worden.

Voorbeeld
– Ingang ODV-termijnen op 1 juli 2018;
Op 1 juli 2019 (de eerste ODV-uitkeringsverjaardag) moet het resterende ODV-saldo worden opgerent. Voor de oprenting over de periode van 1 jul 2018 tot en met 31 december 2018 wordt uitgegaan van de in artikel 12.3a URLB voor 2018 vastgestelde marktrente (= het gemiddelde U-rendement over 2017). Voor de oprenting over de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 wordt uitgegaan van de in artikel 12.3a URLB voor 2019 vastgestelde marktrente (= het gemiddelde U-rendement over 2018).

David Bakker

Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan hieronder in voor de nieuwsbrief.