Premievrij DGA-pensioen eigen beheer

Waardering premievrij pensioen in eigen beheer. Kwestie van 4% oprenten?
27 augustus 2015 
Veel DGA’s hebben de laatste tijd de pensioenopbouw in eigen beheer gestaakt. De fiscale waardering van een pensioen waarvan de opbouw is gestaakt, c.q. de waardering van een premievrij DGA-pensioen eigen beheer, is niet ingewikkeld. Maar het is te kort door de bocht om te waarderen door de bestaande verplichting jaarlijks met 4% op te renten zonder rekening te houden met sterftekansen.

Een dergelijke niet-actuariële waardering leidt tot een te lage fiscale verplichting. En dat is niet toegestaan. Art. 3.29 Wet IB 2001 schrijft immers voor dat de waardering van een pensioenverplichting in eigen beheer plaats dient te vinden met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Wanneer men jaarlijks de verplichting niet-actuarieel tegen 4% oprent zal het verschil met de wettelijk voorgeschreven verplichting steeds meer uit elkaar gaan lopen.

Van belang hierbij is dat er tegenwoordig jaarlijks nieuwe sterftetafels worden gepubliceerd waaruit steeds weer blijkt dat de levensverwachting is gestegen. Naar mijn mening vloeit een verplichte toepassing van de meest recente sterftetafels voort uit art. 3.29 omdat het algemeen aanvaard is om rekening te houden met de gestegen levensverwachting. Uiteraard leidt dit tot een hogere waardering.

We laten de verschillen tussen niet-actuariële en actuariële oprenting zien aan de hand van een voorbeeld.

Voorbeeld
Een DGA heeft eind 2008, hij was toen 50 jaar, zijn pensioenopbouw gestaakt. Het tot en met 2008 opgebouwde ouderdomspensioen (pensioenleeftijd 65) bedraagt € 20.000. De fiscale, actuariële waardering van de pensioenverplichting per ultimo 2008, berekend met toepassing van sterftetafel GBM 2002-2007 bedraagt € 112.580. De accountant besluit om de jaren daarna de verplichting jaarlijks met 4% op te renten. De tweede kolom in onderstaande tabel toont de uitkomsten hiervan aan. In de derde kolom laten we de uitkomsten zien bij toepassing van een actuariële waardering (en een rekenrente van 4%). Daarbij hebben wij voor de jaren 2009 – 2013 respectievelijk de volgende sterftetafels toegepast: GBM 2003-2008, 2004-2009, 2005-2010, 2006-2011 en 2007-2012.

Waardering
per ultimo
Niet-actuariële
oprenting
Actuariële
oprenting
2008 € 112.580 € 112.580
2009 € 117.083 € 119.438
2010 € 121.767 € 126.568
2011 € 126.637 € 133.957
2012 € 131.702 € 141.568
2013 € 136.971 € 149.426

De tabel laat zien dat in 5 jaar tijd het verschil in waardering is opgelopen tot bijna € 13.000.

Ten slotte
Het is aan te raden om een premievrij pensioen jaarlijks actuarieel te waarderen met toepassing van de meest recente sterftetafel. Dit voorkomt onverwachtse, en voor de klant onplezierige, schokeffecten in de fiscale waardering.

David Bakker