Indexatielast pensioen niet aftrekbaar

Hoge Raad: indexatielast pensioen niet aftrekbaar bij overdragende BV
18 november 2015
Op 16 oktober jongstleden oordeelde de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3079) dat de indexatielast pensioen in de overdrachtswaarde van een DGA-pensioen niet aftrekbaar was bij de overdragende BV. De overnemende BV was weliswaar een specifiek pensioenlichaam in de zin van art. 10 Uitvoeringsregeling IB 2001 (art. 10 URIB-pensioenlichaam) – de indexatiecomponent is dan in beginsel wel aftrekbaar – maar er werd niet voldaan aan de voorwaarde dat de betaling (van de overdrachtswaarde) onherroepelijk het vermogen van de overdragende vennootschap moest hebben verlaten.

Art. 10 URIB-pensioenlichamen
Als premies en koopsommen worden betaald aan een pensioen-BV die voldoet aan de voorwaarden van art. 10 Uitvoeringsregeling IB 2001 (art. 10 URIB-pensioenlichaam) dan is de indexatie-component begrepen in die premies en koopsommen aftrekbaar voor zover die indexatie niet hoger is dan 4% (zie art. 3.27). Overigens is voor vast stijgende pensioenen – voor wat betreft pensioen in de loonsfeer – het percentage vaste stijging gemaximeerd op 3%.

Van een art. 10 URIB-pensioenlichaam is sprake indien doel en feitelijke werkzaamheden overeenkomen met die van een echt pensioenfonds en indien de winst uitsluitend kan worden aangewend ten bate van de verzekerden, een ander pensioenfonds met overeenkomstige doelstelling of een algemeen maatschappelijk belang. Dit betekent dat de sterftewinst niet aan de erfgenamen kan toekomen. Voorts moeten de betalingen onherroepelijk het vermogen van de overdragende vennootschap hebben verlaten.

In de zaak die speelde in bovengenoemd arrest werd niet aan die laatste voorwaarde voldaan. Volgens Hof Den Haag (17 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2709) stelde de inspecteur terecht dat de opgebouwde pensioenrechten geheel moeten zijn afgefinancierd. Daarvan was geen sprake omdat per ultimo van het jaar in kwestie de overdrachtswaarde nog als schuld op de balans van de overdragende BV stond. Gevolg was dat de indexatiecomponent volgens het Hof o.g.v. art. 3.26 lid 1 Wet IB 2001 niet aftrekbaar was. In hoger beroep bij de Hoge Raad werd hier tegenin gebracht dat DGA de na-indexatie zelf heeft bekostigd via eigen bijdragen. Net als in het arrest van 28 februari 2003 verwierp de Hoge Raad dit (kansloze) beroep.

Verschil tussen 4% rekenrente en de lagere marktrente wel aftrekbaar
In de Hofuitspraak in bovengenoemde casus was er nog een ander belangrijk punt dat in het hoger beroep bij de Hoge Raad niet meer aan de orde kwam. Dit betrof de marktrente die bij de vaststelling van de overdrachtswaarde werd gehanteerd. Deze marktrente was lager dan 4%. Volgens de belastingdienst bepaalt art. 3.28 Wet IB 2001 dat het deel van de overdrachtswaarde dat ziet op het renteverschil tussen 4% en de lagere marktrente niet aftrekbaar is en als (fictieve) indexatiecomponent moet worden beschouwd. Deze stelling werd door het Hof verworpen. Omdat de staatssecretaris dit onderdeel van de uitspraak bij de Hoge Raad niet heeft aangevochten kunnen we dit als geldend recht beschouwen.

 David Bakker