Geen vrijval stamrechtverplichting

Geen vrijval stamrechtverplichting. Sympathieke maar krakkemikkige uitspraak van Hof Den Haag
26 augustus 2015 (update 5 december 2018)
Update: De in deze blog besproken hof uitspraak is in cassatie verworpen door de Hoge Raad (14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2338) waardoor er in casus vrijval plaatsvindt.
Een stamrechtkapitaal bij een BV wordt in 2009 tegen de marktrente van 3% omgerekend naar een (uitgestelde) periodieke uitkering. Op de fiscale balans ultimo 2009 waardeert de BV de stamrechtverplichting tegen 3%. De inspecteur stelt dat de verplichting, o.g.v. art. 3.29 Wet IB, tegen 4% moet worden gewaardeerd hetgeen tot vrijval en winstneming leidt. Hof Den Haag oordeelt dat inderdaad tegen 4% moet worden gewaardeerd maar dat er geen winst hoeft te worden genomen omdat er geen mutaties in de verplichting hebben plaatsgevonden. Het hof komt vervolgens nog met een leuke uitsmijter. Het bedrag aan niet belaste ‘vrijval’ wordt door het hof gezien als een niet-benut gedeelte van het stamrechtkapitaal waarvoor alsnog een periodieke uitkering kan worden bedongen (Hof Den Haag, 16 juni 2015, nr. BK-14-00848, ECLI:NL:GHDHA:2015:1984).

Verwarrend
De Haagse rechters halen hier een aantal zaken door elkaar en maken geen duidelijk onderscheid tussen het omrekenen van een kapitaal in een uitkering (tegen zakelijke grondslagen, totaalwinstregels) en het waarderen van de uitkering volgens de fiscale jaarwinstregels (waarbij art. 3.29 een inbreuk vorm op goed koopmansgebruik). Ik kan me niet voorstellen dat deze uitspraak in een eventueel hoger beroep stand zal houden. Bovendien lijkt het oordeel in strijd met eerdere uitspraken van Hof Den Haag waarbij in vergelijkbare kwesties juist wel tot winstneming werd geconcludeerd: Hof Den Haag, 8 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1430 en Hof Den Haag 17 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2710.

Eindoordeel in zicht
De praktijk worstelt nu al jaren met de verschillen tussen commerciële en fiscale grondslagen bij de waardering van pensioen- en stamrechtverplichtingen en de ongewenste winstneming die dit tot gevolg kan hebben. Inmiddels zijn er een aantal tegenstrijdige hofuitspraken (zie ook mijn eerdere blog) en binnenkort gaat de Hoge Raad een oordeel vellen. Als de Hoge Raad de conclusie van de A-G volgt (Parket bij de Hoge Raad, 18 december 2014, nr. 13/04121, ECLI:NL:PHR:2014:2730) is gedwongen winstneming onontkoombaar.

David Bakker

Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan hieronder in voor de nieuwsbrief.