Praktische SRA-uitwerking van RJ-uiting 2014-4: kleine aanpassingen

Praktische SRA-uitwerking van RJ-uiting 2014-4: kleine aanpassingen
18 januari 2016 (laatste update 11 januari 2023)
In een blog van 17 februari 2015 besteedde ik aandacht aan de uitwerking die de SRA heeft gegeven aan de RJ-uiting 2014-4 in de praktijkhandreiking pensioen in eigen beheer van 21 januari 2015. Deze handreiking is op 23 december 2015 aangepast. De belangrijkste aanpassing is dat de tabel met de te hanteren rentes is verfijnd. Ik juich de praktische aanpak van de SRA toe maar ten aanzien van de leeftijdsterugstellingen en de indexatie zou ik kleine aanpassingen willen aanbrengen. Ik vermeld hieronder de SRA-rekenregels en verwerk daarin mijn nuanceringen:

1. Te hanteren rekenrente
Zero-couponrente + 1% zoals die geldt op balansdatum rekening houdend met de duur. Het gaat hier om de Rentetermijnstructuur verzekeraars op Solvency II grondslagen (met volatilteitsaanpassing). De duur kan worden vastgesteld aan de hand van onderstaande staffel.

Duur Rente per ultimo 2018 Rente per ultimo 2019 Rente per ultimo 2020  Rente per ultimo 2021 Rente per ultimo 2022
5 > 80 jaar 1,339%  0,841% 0,512% 0,946% 4,321%
10 70-80 jaar 1,966% 1,183% 0,703% 1,235% 4,282%
15 65-70 jaar 2,345% 1,432% 0,896% 1,429% 4,212%
20 55-65 jaar 2,515% 1,570% 0,977% 1,486% 3,955%
30 45-55 jaar 3,051% 2,257% 1,743% 2,098% 3,887%
40 < 45 3,485%  2,835% 2,402% 2,641% 3,976%

Deze systematiek kan worden gehandhaafd.

2. Indexatie
De SRA gaat uit van de gemiddelde cao-loonindex afgelopen jaren (thans ongeveer 1,5%). Echter, bij DGA-pensioen is doorgaans sprake van voorwaardelijke indexatie-toezeggingen. En daar hoeft volgens RJ-Uiting 2014-4 niet verplicht rekening mee te worden gehouden. Het kan dus een overweging zijn om de indexatie in bepaalde situaties buiten de waardering te laten. Denk bijvoorbeeld aan een DGA van 50 die niet voldoende middelen in de BV heeft om te kunnen indexeren. Is er daarentegen sprake van een pensioen-BV met voldoende middelen die al jaren een pensioen uitkeert dat jaarlijks wordt geïndexeerd, dan ligt het voor de hand om de indexatie juist wel in de waardering mee te nemen. Je moet dus van situatie tot situatie bekijken of je de indexering meeneemt in de waardering.

3. Leeftijdsterugstellingen
De SRA gaat uit van leeftijdsterugstellingen van 5 (man) en 6 (vrouw) jaar (waarschijnlijk bij toepassing van de meest recente sterftetafels GBM/V). Door middel van het hanteren van leeftijdsterugstellingen kan men inspelen op stijgingen in de levensverwachtingen die niet in de GBM/V-tafels zijn verwerkt. Echter, ik geef in overweging mee om de hoogte van de leeftijdsterugstellingen te laten afnemen naarmate de leeftijd toeneemt. Immers, hoe ouder men wordt hoe minder de levensverwachting nog zal stijgen. Men kan bijvoorbeeld deze tabel hanteren voor de vaststelling van de hanteren leeftijdsterugstellingen:

Leeftijd < 35 35-44 45-54 55-64 65 – 69 70 -80
Man 5 4 3 2 1 0
vrouw 6 5 4 3 2 1


4. Partnerpensioen voor pensioendatum

De SRA stelde in de eerdere handreiking dat men het partnerpensioen moet waarderen als een uitgesteld partnerpensioen omdat de levenskans groter is dan sterftekans. Dit uitgangspunt is onjuist. Als sprake is van een direct ingaand partnerpensioen moet het ook als zodanig worden gewaardeerd tenzij het vooroverlijdensrisico is extern is verzekerd. In de nieuwe SRA-handreiking is dit aangepast: een direct ingaand partnerpensioen waarderen als een direct ingaand partnerpensioen.

5. Kosten
Volgens de SRA hoeft er bij de waardering geen rekening te met kosten. Dat is prima.