Doorbeleggen na pensioendatum

Wel doorbeleggen na pensioendatum. Helaas geen pensioenbanksparen!
4 augustus 2015
De deelnemer aan een premieovereenkomst die nu zijn pensioenkapitaal verplicht moet omzetten in een levenslang gegarandeerd pensioen, is de pineut. Door de huidige lage rentestand levert het kapitaal bar weinig pensioen op. De politiek is inmiddels ook van de urgentie van de problematiek van het conversierisico doordrongen en komt met allerlei initiatieven. Helaas is het pensioenbanksparen nog een brug te ver. 

Concept Wetsvoorstel variabele pensioenuitkering
Tot 16 augustus is het mogelijk te reageren op het concept-wetsvoorstel, opgesteld door staatssecretaris Klijnsma van SZW, dat variabele pensioenuitkeringen bij premieregelingen mogelijk maakt. Het concept-wetsvoorstel beoogt dat deelnemers aan premieregelingen of kapitaalregelingen vanaf 1 juli 2016 ook in de uitkeringsfase beleggingsrisico kunnen lopen. De aankoop van een een levenslange vaste pensioenuitkering, zoals nu, is dan niet meer verplicht. In plaats daarvan kunnen pensioengerechtigden kiezen voor een variabele, en hopelijk hogere, pensioenuitkering.

 Tot 2017 kunnen deelnemers daarnaast besluiten een tijdelijke uitkering te kopen, voor twee jaar. Maar deze terugkeer van de ‘pensioenknip’ (zie hierna) geldt als noodoplossing.

Initiatief wetsvoorstel Wet uitbetaling pensioen in pensioeneenheden
VVD-kamerlid Lodders heeft een initiatief wetsvoorstel ingediend om de wet zodanig te wijzigen dat doorbeleggen van een premie- of kapitaalovereenkomst in de uitkeringsfase mogelijk is. Dit kan door het pensioen uit te drukken in pensioeneenheden in plaats van in een vast bedrag in euro’s. Hierdoor is er geen sprake meer van één vast aankoopmoment. De levenslange uitkering wordt immers in eenheden uitgekeerd.

Deze vorm van doorbeleggen van het pensioen in de uitkeringsfase is niet geheel nieuw. Zo bestonden er al pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden. Deze werden in een besluit aangewezen als fiscaal zuivere pensioenregelingen. Vanaf 1 januari 2008, toen art. 11 PW in werking trad, zijn dergelijke pensioenregelingen geen pensioenen meer in de zin van de Pensioenwet. Genoemd besluit is dan ook per die datum ingetrokken.Uitkeringen die berusten op aanspraken die zijn verworven vóór 2008 kunnen nog wel in beleggingseenheden worden gedaan. Deze regelingen blijven gerespecteerd als fiscaal zuivere regeling en art. 11 PW is daar niet op van toepassing. Overigens zijn lijfrente-uitkeringen in de vorm van beleggingseenheden in de lijfrentesfeer nog steeds toegestaan.

Pensioenknip
Omdat de behandeling van het wetsvoorstel variabele uitkering enige tijd zal vergen wordt de regeling pensioenknip tijdelijk weer mogelijk gemaakt. Slechts het wijzigen van de duur van de tijdelijke uitkering (2 jaar) en de datum waarvoor van pensioneren moet plaatsvinden (vóór 1 januari 2017) was daarvoor nodig. Verder blijft de regeling inhoudelijk identiek. In dit verband heeft er ook een update plaatsgevonden van de fiscale handreiking inzake de pensioenknip.

De pensioenknip houdt in dat niet het gehele pensioenkapitaal in één keer hoeft te worden omgezet in een levenslang pensioen. Eerst wordt een tijdelijk pensioen aangekocht van maximaal 2 jaar. Op de einddatum van het tijdelijke pensioen wordt het resterende kapitaal omgezet in een levenslang pensioen. De hoop is dan dat de tariefrente is gestegen. Verzekeraars zijn verplicht mee te werken aan de knip bij pensioenkapitalen van minimaal € 10.000. Of de pensioenknip soelaas gaat bieden is natuurlijk maar de vraag. De eerdere pensioenknip was immers geen succes zoals bleek uit een evaluatie.

SZW had  na die evaluatie besloten de regeling niet te verlengen, zo liet staatssecretaris Klijnsma weten in haar begeleidende brief aan de Kamer van 4 november 2013 bij het evaluatierapport. Uit het rapport blijkt dat slechts ongeveer 100 personen van de regeling gebruik hebben gemaakt en dat er door de gedaalde rentestand niet eens financieel voordeel mee is behaald. Bovendien is het pensioenknippen complex en adviesgevoelig en leidt het tot extra uitvoeringskosten voor de verzekeraar. En die kosten drukken dan weer op het rendement van de uitgestelde waarde, met als gevolg een nog lager pensioen.

Pensioenbanksparen
Het is op zich een goede zaak dat er nu voorstellen zijn om door te beleggen in de uitkeringsfase om zo het conversiersico te lijf te gaan maar ik kan me voorstellen dat er ook mensen zijn die zich een rustige oude dag wensen zonder beleggingsstress. Mede daarom is het wenselijk dat er ook een pensioenbankspaarvariant komt waarbij mensen een tijdelijk gegarandeerd pensioen bij een bank of beleggingsinstelling kunnen aankopen. Helaas lijkt er voor het pensioenbanksparen geen politiek draagvlak te zijn omdat er dan geen levenslange uitkering kan worden gegarandeerd. Dat is jammer want de meeste werknemers zullen met pensioenbanksparen beter af zijn omdat de tarieven bij een bank beter zijn dan bij een verzekeraar. Het is niet voor niets dat sinds de introductie van het zogeheten lijfrentebanksparen in 2008 polishouders massaal overgestapt van levensverzekeraars naar banken. Vooral de tarieven voor de aankoop van een uitkering zijn bij banken veel gunstiger dan bij verzekeraars. Het is voor werknemers die nu met pensioen gaan bijzonder sneu dat ze verplicht zijn om van hun pensioenkapitaal pensioen aan te kopen bij een verzekeraar en niet kunnen profiteren van de betere banktarieven.

Als het pensioenbanksparen zou worden ingevoerd dan zullen er uiteraard werknemers zijn die langer leven dan de duur van het aangekochte bancaire pensioen. De vraag is of hier sprake is van onaanvaardbare maatschappelijke risico’s.  Met andere woorden gaan genoemde werknemers massaal een beroep doen op overheidsvoorzieningen na beëindiging van het bancaire pensioen? Wij verwachten dat dit niet het geval is. Ten eerste valt men terug op de AOW die een basisvoorziening vormt waarvan men rond moet kunnen komen. Daarnaast kunnen AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen in aanmerking komen voor huur- en/of zorgtoeslag.  Het is onwaarschijnlijk dat de overlevers van het bancaire pensioen in grote getale in aanmerking komen voor bijstand of toeslagen. Overweging hierbij is dat het hier vooral zal gaan om hoger opgeleide werknemers. Deze groep van werknemers heeft een hogere levensverwachting dan lager opgeleide werknemers, beschikt  in het algemeen ook over vermogen – onder andere in de vorm van een eigen woning – , en zal dus niet snel in aanmerking komen voor genoemde voorzieningen. In dit kader merken wij op dat het bancaire pensioen voor de lager opgeleide werknemers,  die over kleinere pensioenkapitalen beschikken, extra aantrekkelijk is. Omdat zij korter leven betalen ze in de huidige situatie feitelijk mee aan het pensioen van beter opgeleide werknemers dat niet alleen hoger is maar ook langer wordt uitgekeerd. Bij het bancaire pensioen is geen sprake van een dergelijke solidariteit. Lager opgeleide werknemer krijgen dan meer pensioen omdat een deel van het pensioenkapitaal niet weglekt als solidariteitsbijdrage. Uit het bovenstaande vloeit voort dat er geen onoverkomelijke bezwaren zijn tegen het feit dat een bancair pensioen niet levenslang uitkeert. Dit betekent tevens dat er geen behoefte is aan nodeloos ingewikkelde constructies om bancaire pensioen te combineren met een verzekering om het langlevenrisico af te dekken, zoals de Minister van Sociale Zaken op 2 juli 2012 heeft geopperd in antwoorden op Kamervragen.

David Bakker