DGA-pensioen in de jaarrekening

Praktische SRA-uitwerking van RJ-uiting 2014-4 verdient navolging. Pech voor actuariële alchemisten!
17 februari 2015 (update 26 februari 2015)
Met RJ-uiting 2014-4 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een aanwijzing gegeven voor de commerciële actuariële waardering van het DGA-pensioen in de jaarrekening (zie eerdere notitie). De waardering van het eigenbeheerpensioen dient te geschieden volgens het principe van ‘beste schatting’. En daarmee houdt de raad zichzelf en ons voor de gek. Want een ‘beste schatting’ bestaat niet.

Het waarderen van een pensioenverplichting betekent het contant maken van een toekomstige pensioenuitkeringsstroom. Daarbij is sprake van twee grote onzekerheden: de duur van de uitkeringsstroom en de toekomstige ontwikkeling van de marktrente. De duur van de uitkeringsstroom is afhankelijk van de levensduur van de DGA en eventueel zijn partner indien sprake is van partnerpensioen. De levensduur wordt geschat o.b.v. van overlevingstafels die zijn gebaseerd op statistische gegevens omtrent de levensverwachting van de gehele bevolking van Nederland. Het gebruik van overlevingstafels is pas zinvol als de wet van de grote getallen werkt, zoals bij pensioenfondsen en verzekeraars die verplichtingen jegens grote groepen werknemers en verzekeringnemers moeten waarderen. Bij de waardering van DGA-pensioen is daar geen sprake van. Daarnaast is  ook het inschatten van de toekomstige renteontwikkeling speculatief in-de-glazen-bol-kijkerij. Kortom, elke waardering van DGA-pensioen is een volkomen willekeurige slag in de lucht. We kunnen nu twee dingen doen: een eenvoudige, enigszins grove methode hanteren zoals de SRA voorstelt, of te rade gaan bij actuariële alchemisten, die weliswaar gecompliceerde en verfijnde technieken hanteren, maar geen enkele garantie kunnen bieden dat hun waardering een betere schatting oplevert dan de SRA-methode. Met andere woorden, het zoeken naar de ‘beste schatting’ is als het zoeken naar de steen der wijzen waarmee je gewone metalen in goud zou kunnen veranderen. Een zinloze bezigheid.

Uitwerking RJ-uiting 2014-4 door de SRA
Het bureau vaktechniek van de SRA heeft op 21 januari jl. een praktijkhandleiding pensioen in eigen beheer gepubliceerd. Daarin wordt o.a. een richtsnoer gegeven voor de uitvoering van de RJ-uiting 2014-4 ‘Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder’, die de Raad voor de Jaarverslaggeving op 1 april 2014 heeft uitgebracht. De praktijkhandleiding geeft de volgende rekenregels:

1. Te hanteren rekenrente
Zero-couponrente + 1% zoals die geldt op balansdatum rekening houdend met de duur. Het gaat hier om de Rentetermijnstructuur verzekeraars op Solvency II grondslagen (met volatilteitsaanpassing) zoals die door DNB wordt gepubliceerd. De duur kan worden vastgesteld aan de hand van onderstaande staffel. Ik heb een kolom toegevoegd voor de per ultimo 2014 te hanteren rente:

Duur leeftijd dga Rente per ultimo 2014
10 > 70 jaar 1,9333%
15 65-70 jaar 2,2880%
20 55-65 jaar 2,4750%
30 < 55 jaar 3,0340%

2. Indexatie
Gemiddelde cao-loonindex afgelopen jaren (thans ongeveer 1,5%)

3. Leeftijdsterugstellingen
-5 man, -6 vrouw (waarschijnlijk bij toepassing van de meest recente sterftetafels GBM/V)

4. Partnerpensioen voor pensioendatum
Uitgestelde dekking aangezien levenskans groter is dan sterftekans.

5. Kosten:
Geen kosten (netto actuarieel).

Onheuse kritiek op SRA door LNBB actuarissen + pensioenconsultants
Er valt natuurlijk wel een en ander af te dingen op de SRA-grondslagen. Zo hoef je van de RJ niet per se met indexatie rekening te houden als sprake is van een toezegging van voorwaardelijke indexatie. Bovendien zou je voor oudere DGA’s lagere leeftijdsterugstellingen kunnen hanteren. En als het partnerpensioen direct ingaat bij overlijden van de DGA ligt het niet voor de hand om het te waarderen als een uitgesteld pensioen. Het staat de accountant volledig vrij om op deze punten van de SRA-richtlijn af te wijken.

Maar de kritiek van LNBB gaat te ver: zie het artikel “SRA worstelt met begrip ‘beste schatting’” in de januari 2015-editie van het LNBB huisblad Pensioen-up-to-Date. Met veel abracadabra (‘rentetermijnstructuur’, ‘vaste spread’, ‘DNB-curve’, ‘UFR-methodiek’, ‘richtlijnencurve’, ‘SRA-rentepunten’, ‘duration’ etc.) suggereert LNBB dat de SRA-handreiking tot een waardering leidt die in strijd is met de door de RJ beoogde ‘beste schatting’. Maar zoals ik hiervoor heb uiteengezet bestaat de ‘beste schatting’ niet. En hoe graag ik het wil geloven, ook LNBB is helaas niet in bezit van de steen der wijzen en kan schroot niet in goud omtoveren.

Stop het geneuzel!
Waarom zouden we ons druk te maken over de vaststelling van een nietszeggend bedrag aan pensioenverplichting op de balans van de commerciële jaarrekening? Hanteer gewoon een eenvoudige systematiek in de trant van de SRA en laten we ons verder bezighouden met zaken waar de klant wat aan heeft.

David Bakker