Vrijval lijfrenteverplichting bij overlijden leidt tot erfbelasting. Hoge Raad doet logische uitspraak

Vrijval lijfrenteverplichting bij overlijden leidt tot erfbelasting. Hoge Raad doet logische uitspraak

Vrijval lijfrenteverplichting bij overlijden leidt tot erfbelasting. Hoge Raad doet logische uitspraak
7 maart 2019
Vrijval lijfrenteverplichting in BV zoon bij overlijden moeder leidt tot erfbelasting o.g.v. art. 13a Successiewet 1956.

Art. 13a Successiewet 1956 beoogt elke waardestijging van de aandelen, ten gevolge van iemands overlijden, te belasten met erfbelasting bij degene die behoort tot de volgende groep van (aanmerkelijkbelang)aandeelhouders: de partner van de overleden persoon en zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of hun partners. In casus ontvangt een moeder lijfrente-uitkeringen van de BV van haar zoon. De moeder blijkt in mei 2015 ongeneeslijk ziek te zijn en komt in juli 2015 te overlijden waardoor de lijfrenteverplichting van de BV vrijvalt en de aandelen met ca. € 220.000 in waarde stijgen. De inspecteur belast de waardestijging o.g.v. art. 13a met erfbelasting bij de zoon. De zoon brengt hier tegenin dat de waardestijging al heeft plaatsgevonden bij de diagnose ‘ongeneeslijk ziek’ in mei 2015 waardoor de waardestijging door het overlijden in juli 2015 verwaarloosbaar was. De Hoge Raad gaat echter niet mee in deze redenering.

De Hoge Raad overweegt in zijn arrest van 15 februari 2019 (nr. ECLI:NL:HR:2019:235):

“2.5.2.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 13a Sw, aangehaald in onderdeel 4.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, blijkt dat artikel 13a Sw is ingevoerd om een einde te maken aan constructies waarbij oudedagsvoorzieningen van een erflater worden ondergebracht in een vennootschap waarvan de aandelen worden gehouden door een ander dan die erflater, en een waardestijging van die aandelen ten gevolge van het overlijden van een erflater onbelast blijft. De wetgever heeft zoveel mogelijk een gelijke fiscale behandeling tot stand willen brengen van enerzijds gevallen waarin de aandelen in handen zijn van de erflater zelf en anderzijds gevallen waarin de aandelen in handen zijn van anderen.
(…)
2.6.
In dit geval is de moeder overleden door een in 2015 geconstateerde ongeneeslijke ziekte en is de lijfrentevoorziening door haar overlijden gedaald naar nihil. Aan de hiervoor in 2.5.2 weergegeven bedoeling van de wetgever wordt dan recht gedaan door voor de op grond van artikel 13a Sw te belasten waardestijging van de aandelen mede rekening te houden met een eventuele eerdere afwaardering van die voorziening in verband met verminderd langlevenrisico van de verzekerde. Het oordeel van het Hof is daarom juist. De middelen 1 tot en met 3 falen.”

De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur de waardestijging van € 220.000 terecht heeft belast. Een logische uitspraak.

Tijdens het voorjaarsseminar van 27 maart a.s. zal de werking van art. 13a aan de hand van een casus nader en cijfermatig worden toegelicht.


David Bakker

Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan hieronder in voor de nieuwsbrief.