De wereldvreemde voorstellen van prof.dr. G.J.B. Dietvorst

De wereldvreemde voorstellen van prof.dr. G.J.B. Dietvorst
17 augustus 2015 (update 26 augustus 2015)
Bij de verdeling of verrekening van lijfrenten in het kader van echtscheiding doen zich in de praktijk geen noemenswaardige problemen voor. Meestal vindt er een splitsing plaats van de lijfrente in twee, qua waarde, gelijke delen. Fiscaal kan dit geruisloos (zie art. 3.134, tweede lid, Wet IB 2001). De geleerde professor Dietvorst wil aan deze praktijk een einde maken door lijfrenten onder de werking van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding te brengen*). Een heel slecht idee. 

Waarom pensioenverevening?
Voor de professor gelden de volgende overwegingen om lijfrenten onder de werking van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) te brengen:
– Lijfrentes hebben een grote mate van gelijkenis met pensioen en evenals pensioen een bestemmingsgebonden karakter. Daarom moet de behandeling van lijfrentes bij echtscheiding gelijk zijn met pensioen;
– In geval sprake is van koude uitsluiting heeft de partner van de lijfrentepolishouder geen recht op een deel van de lijfrente en blijft dus in de kou staan.

Waarom geen pensioenverevening?
Ik kan hier het volgende tegenin brengen:

Bestemmingsgebonden karakter
Het argument dat lijfrenten net als pensioen een bestemmings-gebonden karakter hebben en daarom onder de werking van de WVPS moeten vallen is erg mager. Men kan deze redenering met evenveel gemak kunnen omkeren: Pensioen heeft een grote mate van gelijkenis met lijfrente en vertegenwoordigt net als lijfrente een bepaalde vermogenswaarde en moet daarom bij echtscheiding op dezelfde wijze behandeld worden als lijfrente, te weten als een vermogenswaarde die bij de boedelscheiding verdeeld moet worden, tenzij huwelijkse voorwaarden anders bepalen.

Verevening niet makkelijk toepasbaar op lijfrenten
De standaardregeling van de WVPS is met name eenvoudig toepasbaar op pensioenregelingen waarbij pensioenuitkeringen worden toegezegd c.q. gegarandeerd (defined-benfitregelingen), omdat op het tijdstip van scheiding, het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen eenvoudig vast te stellen is. Deze eenvoud was destijds ook de hoofdreden om pensioenverevening in te voeren. Toepassing van de WVPS zal de verdeling van lijfrenten bij scheiding – in tegenstelling tot de verdeling bij genoemde pensioenregelingen – juist een stuk ingewikkelder maken omdat er (in de opbouwfase) geen sprake is van gegarandeerde uitkeringen. Er zal dan moeten worden vastgesteld welk deel van het lijfrentekapitaal moet worden bestempeld als ‘ouderdomspensioen’ dat tijdens de huwelijkse periode is opgebouwd. En dat is veel ingewikkelder dan de huidige systematiek waarbij de poliswaarde wordt verdeeld of verrekend. Voorts rijst de vraag of er volgens Dietvorst – in de trant van het bijzonder nabestaandenpensioen – , een soort bijzondere nabestaandenlijfrente moet worden vastgesteld? En zo ja, hoe dat dan moet worden geregeld.

Willekeur
Bovendien kan er – door toepassing van de WVPS op lijfrenten – een zekere willekeur ontstaan in de uitkomsten omdat de opbouw in lijfrentepolissen in het algemeen minder gelijkmatig is dan bij pensioen. Denk bijvoorbeeld aan de IB-ondernemer die zijn onderneming in een BV brengt en een stakingswinstlijfrente bij de BV bedingt. Voor de verschillen in uitkomsten die kunnen optreden tussen de situaties dat de ondernemer vlak voor of na de inbreng in de BV huwt dan wel scheidt is geen rechtvaardiging aanwezig.

Koude uitsluiting
Het argument dat bij koude uitsluiting de partner in de kou blijft staan is niet erg sterk. Het is immers hoogst waarschijnlijk dat bij koude uitsluiting ook toepassing van de WVPS is uitgesloten. Indien sprake is van gemeenschap van goederen of een finaal verrekenbeding zal (de waarde van) de lijfrente bij een echtscheiding moeten worden verdeeld c.q. verrekend. Daar is niets mis mee. Indien sprake is van koude uitsluiting vindt geen verrekening plaats. Zo werkt het huwelijksvermogensrecht nou eenmaal. Daarnaast is van belang dat het stelsel van koude uitsluiting na 1970 veel terrein heeft verloren ten gunste van verrekenbedingen. Wanneer men bedenkt dat in 80% van alle huwelijken sprake is van gemeenschap van goederen, en tel daar nog de huwelijken bij op met wederkerig finaal verrekenbedingen, dan zou dit kunnen betekenen lijfrenten bij scheiding veel vaker worden verdeeld (in het kader van de boedelscheiding) dan pensioen. In dit kader wijs ik op een SEO-rapport **) waaruit blijkt dat in 44% van de echtscheidingen geen verevening plaatsvindt (NB. Van deze 44% heeft slechts 2% de verevening bij huwelijkse voorwaarden uitgesloten). Met navolging van het pleidooi om lijfrenten onder de werking van de WVPS te brengen zou wel eens het tegenovergestelde bereikt kunnen worden van hetgeen men wenst te bereiken en zouden er meer partners in de kou kunnen komen te staan.

Gebrek aan waardebesef
De WVPS heeft er toe geleid dat er veel minder besef is van de waarde van pensioenrechten. Immers de pensioenverdeling vindt niet plaats in het kader van de boedelscheiding waardoor er geen waardebepaling van pensioenrechten hoeft plaats te vinden. Dit is volgens mij één van de redenen dat er vaak wordt afgezien van verevening: men heeft geen idee wat men weggeeft. Reden te meer om op lijfrenten geen verevening toe te passen.

Ten slotte
Kortom er is geen enkel valide argument om lijfrenten onder de werking van de Wet VPS te brengen. Het zal de bestaande, prima functionerende praktijk, onnodig ingewikkeld maken.

David Bakker

 *)
Twintig jaar Wet VPS: tijd voor onderhoud, Prof.dr. G.J.B. Dietvorst en dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, Pensioen Magazine, mei 2015, nr. 5.
Zzp-pensioen 2015: Twee voor de prijs van één? Prof.dr. G.J.B. Dietvorst, Pensioen & Praktijk, januari-februari 2015, nr. 1.

**)
Rapport, Evaluatie Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, SEO economisch onderzoek, Amsterdam, juni 2007